zondag 24 januari 2010

Graaf

De weekenden zijn kostbaar voor een werkende Londenaar. Na een luie vrijdagavond in het nieuwe huis van een goede vriend en een nuttige zaterdag schoonmaken, boodschappen inslaan en naar de sportschool, moest de zondag dan ook geheel in het teken staan van Londens genieten. Het was niet de eerste keer dat ik mijn inspiratie voor het weekendse uitje uit mijn recentelijke leesvoer haalde. Na de afgelopen week mijn metroritten met de biografie van Count Alfred D'Orsay doorgebracht te hebben, raakte ik al hoe nieuwsgieriger naar de glitter & glamour van de aristocratische kliek te Londen kort voordat Victoria de troon besteeg. Nadat de vertellingen over een achttiende-eeuwse rijke dame met gewelddadige vent mij al naar Bond Street en omgeving hadden geleid, deed D'Orsay me vandaag een ander gedeelte van stinkend rijk Mayfair en St. James ontdekken.

Onze held was een Franse edelman met dubieuze achtergrond die het patronage van de Engelse Lord en Lady Blessington wist te verwerven. Jarenlang reisde het drietal door Europa, wat ondanks het excuus dat D'Orsay verloofd zou zijn met Blessingtons dochter uit een eerder huwelijk, flink wat geroddel tot gevolg had. Nick Foulkes, schrijver van Scandalous Society, de biografie in kwestie, wekt zelfs de suggestie dat zowel Lord als Lady een speciale relatie met de Franse graaf onderhielden. Na de dood van Lord keerden Lady en D'Orsay eindelijk weer eens terug in Londen, waar laatstgenoemde vervolgens een legendarische reputatie als aristocratisch modesymbool en ultieme dandy op poten zette. Hoe absurd de modegril ook mocht zijn, als D'Orsay er in rondstapte, was binnen no time heel Londen in dezelfde accessoires gehuld.

De wereld die ik vandaag dus trachtte te ontdekken was er één van pracht en praal; modieuze pakken, laarzen en sjaaltjes; extravagante feesten en feestmalen; kasten van huizen en muren gevuld met kunst. Maar bovenal: gentlemen's clubs. Wat jawel, die bestaan nog immer: prachtige, statige gebouwen aan St.James's Street zonder plakkaat of naambord. Mijn persoonlijke favoriet is het kek betitelde Boodle's, waar Ian Fleming inspiratie voor zijn 007 vandaan haalde.

Hoe fascinerend de namen of verhalen echter ook zijn, achter de ramen kan de voorbijganger enkel dichte luiken aanschouwen. Als de gebouwen niet in tip-top conditie verkeerden, zou je bijna denken dat ze al jaren verlaten zitten dichtgespijkerd. Integendeel, achter deze luiken schijnt een hele hoop te gebeuren. White's is bijvoorbeeld de inofficiële, meest exclusieve plek waar de Tories samenkomen. Om maar eens duidelijk te maken hoe machtig deze toko's wel niet zijn: de vader van huidig partijleider David Cameron is een voormalig voorzitter. Zoonlief trok overigens publiekelijk zijn lidmaatschap in 2008 in om te protesteren tegen het feit dat vrouwen nog steeds geen lid mogen worden, hoewel hij de club wel nog steeds regelmatig schijnt blijven te bezoeken.

In de tijd van D'Orsay, waren de clubs al een plek die exclusief de machtigsten der Londen toelieten. De exclusiviteitsfactor werd zelfs zodanig gestimuleerd dat zelfs dé oorlogsheld van de negentiende eeuw, de Duke of Wellington, een keer geweigerd werd bij één van de grote clubs omdat hij naar verluid de verkeerde soort broek droeg. Een cruciaal onderdeel van het merendeel van deze clubs was echter een stuk minder eervol: naast de copieuze hoeveelheden alcohol die er werden geconsumeerd, werd er gegokt bij het leven. Jonge aristocraten als D'Orsay liepen door de jaren heen torenhoge schulden op, en zagen zich vaak gedwongen naar het buitenland te vluchten om maar niet in één van de debtor's prison te belanden.

Hoe het met D'Orsay is afgelopen weet ik pas na die laatste twee hoofdstukken, maar vanmiddag vormde hij het ideale schakelhoofdstuk voor een ideale culturele zondag. Na een heerlijke wandeling door clubland begaf ik me namelijk richting het Charles Dickens Museum, het tot museum opgebouwde enige woonhuis van Dickens dat de twintigste eeuw heeft overleeft wat al tijden op mijn verlanglijstje stond. Vandaag moest ik echter denken aan hoe een oude D'Orsay, inmiddels niet meer in staat onbeschaamd als ultieme dandy te paraderen als hij had gedaan voordat Victoriaanse degelijkheid de troon betrad, in de clubs jongemannen als Dickens en Disraeli tegen het lijf liep: de toekomstige helden van een nieuwe - mijn - periode in de Britse geschiedenis. De jonge honden keken op tegen de modieuze graaf, die op zijn beurt een bescheiden poging deed om zijn enorme schulden af te lossen door portretjes te tekenen van zijn rijke kennissen. En, voilà, op de derde verdieping van het karakteristieke rijtjeshuis dat Dickens in de late jaren 1830 - de jaren D'Orsay - met zijn vrouw betrok, hing zowaar een hoogstens kenmerkende potloodtekening, getekend door niemand minder dan Count Alfred D'Orsay.

Even werd ik van mijn apropos gebracht: naast het portret hing een foto van ene Alfred D'Orsay Tennyson Dickens. Je weet immers maar nooit wat er in die clubs gebeurt, en wat voor schandaligs twee van de grootste Victoriaanse schrijvers en een dwarse dandy zoal in hun hoofd zouden kunnen gehaald. Wat dacht je van David Margaret Salmon Thatcher Cameron Rushdie? Het feit dat de zesde Dickens-telg twee beroemde peetooms had was dan ook enigszins teleurstellend.
edit: Net nog even doorgelezen: in de koffiekamer in White's hangt zowaar een portret van de Duke of Wellington, geschilderd door D'Orsay. De incestueuze neigingen van de Engelse elite lijken gelukkig nog intact.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten