Alsof in doordeweeks niet al genoeg met hoofd, lijf en leden in de metro zit, begaf ik me vandaag naar het door het
London Transport Museum in Covent Garden
. Ik was het museum al meerdere malen voorbij gelopen, maar werd pas echt overgehaald tot een bezoekje toen mijn oog viel op aanplakbiljetten die hun huidige tentoonstelling
Suburbia aankondigde. Een historische trein, tram, bus of metro wordt voor mij pas echt interessant als je deze beschouwt als een element van een veranderende samenleving, iets waarover deze
exhibition aardige beloftes leek te maken.
De stad maakte de trein, maakte de buitenwijk, maakte de buitenwijk de stad. Wie Londen nu bekijkt ziet dus een veelvoud van aaneengesmolten dorpjes, en kan zich haast niet meer voorstellen dat de Londenaar ooit naar Suburbia vetrok om groen gras en klare kalmte. De mooiste poster van de tentoonstelling deelde vol bombarie mee dat nu ook zuid-Londen bedient zou worden door een metrolijn, waardoor het toen ongetwijfeld zwaarder beboste Clapham, Balham en Tooting opeens een stuk aantrekkelijker werden voor stadse sukkelaars. Neem maar van mij aan, een lage gemeentebelasting helpt ook.
Tot dusver de ontwikkeling van stad naar metropool, van dorp naar stijlvolle of obscure Londense buitenwijk. Wat me bij het bestuderen van Londen via het medium openbaar vervoer echter nog het meeste opviel waren de overeenkomsten tussen de negentiende-eeuwse reiziger en mijzelf. Je begrijpt die nuchterheid waarmee de Londenaars de bomaanslagen van 7 juli achter zicht lieten opeens een stuk beter als je hoort dat de eerste bom in de Londense metro al in 1885 ontplofte. Ook maakten de nicotinejunkies tijdens in de eerste jaren al ruzie over het rookverbod. Het meest herkenbare element blijft echter het sardientjesgevoel, het dagelijkse opeengepakt zitten in een coupé vol vreemden. Het museum was voorzien van een indrukwekkende verzameling dichtversen en songteksten - van Blur tot Betjeman - die de commuter's hell op uiteenlopende wijzen vereeuwigden. Als ik op deze pagina weer eens mijn frustraties uit over Northern of Metropolitan Line voel me dan ook alleen maar trots als ik denk aan hen die mij betreffende deze inspiratiebron zijn voorgegaan.
Eén aspect van de dagelijkse sardientjesrit blijkt echter redelijk recent. Althans, sinds een aardig wat diverser publiek gebruik maakt van de tube. Het museum toonde prachtige foto's en prentjen van de eerste generaties reizigers: perrons vol hoge hoeden en derdeklas-coupés vol platte arbeiderspetten, qua sekse waren de eerste metroritten geenszins een mengelmoes. Anderhalve eeuw later heeft een metro in de spits een hoop meer de bieden: jong en oud, zwart en wit, wulps en grauw, werkelijk alles kom je er tegen. Als pronkstuk van de collectie leek het museum dan ook te leuren met een aantal smeuïge citaten uit de inmiddels verdwenen gratis krant The London Paper. Eén van de meest populaire rubrieken uit dit door vele Londenaars zeer gemiste nieuwsblad droeg de veelbelovende titel Lovestruck, en werd gebruikt door verwarde metropolieten die - op zijn James Blunts - tijdens hun dagelijkse treinrit opeens een prachtig paar blauwe ogen of een indrukwekkende lach aan zich voorbij hadden laten gaan. "Jongen met blauwe jas en prachtige bruine krullen, ik was dat meisje dat op hysterische wijze jouw aandacht probeerde te trekken op de Victorian Line, dinsdag om kwart over zes. Keertje wat drinken?"
Gek genoeg deed dit mij sterk denken aan een essay dat ik tijdens mijn master in Manchester heb mogen schrijven, over de roman Cranford van Elizabeth Gaskell en gelijknamige BBC-serie. Hierin verbond ik de naderende treinlink van en naar Manchester die Cranford dreigt te bereiken met de angst voor alles dat mannelijk is. De stadse wereld lijkt door te dringen in het hart van deze gemeenschap die voor de meerderheid uit old spinsters bestaat, wanneer mannen zowaar weer het straatbeeld bepalen en de rijke dames eraan herinnerd worden dat hun bescheiden fortuinen wel degelijk in de vieze, industriële stad verkregen zijn, en hun rurale isolatie niet meer dan een illusie blijkt. Suburbia in een notendop, zeg maar.
In werkelijkheid is de Londense metro, zo bedenk ik me maar eens op deze onheilspellende 14e februari, alles behalve een bron der mannelijkheid, waar de liefde gemakkelijk bloeit. Misschien dat de wanhoop in de berichtjes uit de LP daarom zo onomwonden overkomt. Met name in het spitsuur lijkt de reiziger zonder uitzondering te beschikken over ipod, boek en een blik op oneindig, en bewaart zijn charmes liever voor als hij eindelijk weer bovengronds kan en mag komen. Nee, dan is een perron vol hoge hoeden een beter alternatief. De Victoriaanse Mrs. Beeton, bekend van haar boek vol huishoudelijke tips, had een hoop bekijks als één van de eerste vrouwelijke metroreizigers van de negentiende eeuw. Zou het locale blaadje een stapel vol soortgelijke reacties hebben ontvangen? "Exemplaar van het vrouwelijke geslacht, ik zag u gister op Paddington. Ik droeg een hoed. Schrijf me." Daar kom je tenminste nog eens ergens mee. De spinsters van nu, ik inbegrepen, kunnen tenminste rustig gaan slapen.